Landstorm Zelhem
Vrijwillige Landstorm

Vrijwillige Landstorm

Voorloper Nationale Reserve

De Vrijwillige Landstorm van 1914 – 1918 was (eigenlijk net als de B.V.L.) de voorloper van de huidige nationale reserve. De weermacht vroeger bestond uit Landstorm, schutterijen en militie.

Landweerwet 1910

Met de landweerwet van 1910 werd de schutterij opgeheven. Rond deze tijd waren ze bezig om de wetten voor het leger aan te passen. Colijn kwam met de Militiewet in 1912. En in de Landstormwet van 1913 regelde hij de verplichte Landstorm.

Reserve soldaten

De Landstorm in 1913 waren reserve soldaten voor het leger en de landweer. In principe waren ze ‘in ruste’. Landstormplichtigen hoefden alleen te komen als er oorlog was, oorlogsgevaar of andere bijzondere dingen. Er was nog nooit een vrijwillige Landstorm geweest, dit was iets nieuws.

Alleen in oorlog vrijwilliger

Door de Landstormwet van 1913 zou er in de toekomst ook een vrijwillige Landstorm kunnen komen. Maar volgens de wet mocht je, alleen als er oorlog was, je vrijwillig aansluiten. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog loste dit probleem ook op.

Nu zonder oorlog vrijwilliger

Op 1 augustus kwam er een oproep tot mobilisatie van ons leger, en 3 dagen later was er een Koninklijk Besluit dat je vanaf nu vrijwillig bij de Landstorm kon komen.

Veel burgers vrijwilliger

Veel mannen uit de burgerij meldden zich vrijwillig aan. Allerlei rangen, standen en leeftijden. Ze leerden hier omgaan met wapens. Vaak gingen vaders en zoons hier samen heen.

Weerbaarheidstrainingen

Er waren wel meer weerbaarheidstrainingen in deze tijd. Ze hadden vaak al schieten geleerd bij een wapenhandel en zo’n vereniging ging dan met zijn allen naar de Landstorm.

Vader en zoon bij de Landstorm. Bron: C. J. van der Does.

Geen voorschriften

Als er al uniformen waren, dan waren er heel veel verschillende. Sommigen gingen in burgerkleding en droegen de voorgeschreven armband aan hun linker arm. Er was veel te weinig munitie en wapens. En er waren nog helemaal geen voorschriften en regelementen. Bijna alles ontbrak, behalve de goede wil.

Leidinggevende benoemen

Er was ook weinig samenwerking Het eerste wat nodig was, was het benoemen van een leidinggevende. Dat werd luitenant-generaal H.Ch. A. Neeteson.

Bron: J. C. van der Does.

Neeteson

Hij werd commandant van de eerste divisie. Maar eigenlijk was hij al gepensioneerd. Maar defensie herstelde hem in actieve dienst en toen werd hij inspecteur van de Vrijwillige Landstorm.

De Limburgse Jagers’.

Kaderlandstorm

Langzaam werd het wat beter. Er kwamen uniformen, wapens en munitie. Er moest ook een betere kaderopleiding komen, dus werd de Kaderlandstorm opgericht. Deze opleiding trok veel studenten.

Indringers

De Limburgers waren erg tegen indringers. In WOI hadden ze ook genoeg Duitse indringers gehad. Limburgers zijn er erg mee bezig om indringers te weren, vandaar hun enorme inzet voor de Landstorm.

Limburgse Jagers

Er moest van alle plaatselijke afdelingen binnen 1 gemeente 1 verband ontstaan. In Limburg deden ze de grotere verbanden samen voegen. Dit resulteerde erin dat alle Limburgers in 1 verband terecht kwamen. En dit ene verband kreeg de naam: Landstormkorps de Limburgse Jagers.

Compagnieën

De ‘Limburgse Jagers’ hadden bij de oprichting 6 compagnieën.

  • 2 compagnieën van Maastricht
  • 1 compagnie van Valkenburg
  • 1 van Roermond
  • Venlo had ook 1 compagnie

Compagnieën waren mensen uit dezelfde plaats en omliggende plaatsen. De leider was een luitenant of een onderofficier.

Tielens

Als 1e commandant kregen ze de gepensioneerde kolonel van de cavalerie P. P. H. Tielens. Hij kreeg ook de krijgstuchtelijke bevoegdheid. De volgende landstormkorpsen waren er:

  • de ‘Veluwezoom’ is ontstaan op 9 juli 1915 en is het eerste korps!
  • ‘Zuid-Holland West’ is ontstaan om 11 september 1915.
  • ‘De Meijerij ‘ is ontstaan op 14 september 1915.
  • ‘Stelling van Amsterdam’ is ontstaan op 29 februarie 1916.
  • ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’ is ontstaan op 3 juni 1916.
  • ‘De IJssel’ is ontstaan op 11 oktober 1916.
  • ‘Motor-, Vaar- en Voerwezen’.

Vergroten saamhorigheid

Om de saamhorigheid bij de ‘Limburgse Jagers’ groter te maken, accepteerden ze het aanbod van een aantal vrijwilligers in het korps om een vaandel aan te bieden. Op zondag 5 september 1915 kregen ze het vaandel aangeboden in Valkenburg. Het gehele korps was hierbij en de legerleiding had hiervoor een regimentsmuziekkorps geregeld.

Bij Koninklijk Besluit van 3 augustus 1915 is dit vaandel officieel erkend en was het gelijk gesteld aan de legervaandels. De inspecteur van de Landstorm droeg het vaandel na een toespraak over aan de korpscommandant in het bijzijn van veel burgers en belangrijke militairen.

In de twee volgende jaren zijn ook de vaandels van ‘Rotterdam’, ‘Zuid-Holland West’, ‘Stelling van Amsterdam’ en ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’ koninklijk erkend.

Bron: ‘Als ’t moet’, J. C. van der Does.

Hoorntje

‘De Limburgse Jagers’ kregen als onderscheidingsteken op hun kraag een ‘hoorntje’ . Bij officieren was die van een gouden draad en voor onderofficieren van gele zijde. Voor de gewone soldaten was het hoorntje van geel katoen geborduurd.

Bewaking treinstations in mijngebied

In november 1918 hebben de ‘Limburgse Jagers’ enkele tientallen dagen enkele treinstations in het mijngebied tussen Maastricht en Sittard bewaakt. Ze waren bang dat de revolutionairen hier een aanslag zouden plegen of hier iets anders wilden gaan doen.

Ontwikkeling tot een korps

Eind april 1919 hebben ze deze stations weer opnieuw bewaakt. De ‘Limburgse Jagers’ ontwikkelden zich als eerste tot een dergelijk korps. De inspecteur van de Vrijwillige Landstorm volgde deze ontwikkeling voor het ontwikkelen van de andere korpsen in Nederland.

In 1918 had de na de mobilisatie de Vrijwillige Landstorm ongeveer 6000 mannen in 9 korpsen. De Veluwezoom had als centrum Arnhem en als leidinggevende L.S.M. Luitenant-kolonel jhr F.W.J. Loudon. Er waren ook nog een aantal zelfstandige compagnieën wielrijders en voetvolk, die over het hele land verspreid waren.

Het kostte veel vrije tijd

Landstormvrijwilligers namen veel zware verplichtingen op zich. En dat zonder dat ze er iets voor kregen. Ze moesten b.v. alle vrije tijd opgeven om te oefenen en moesten vaak onkosten maken om op tijd op de plaats van de oefeningen te moeten zijn. En dat, terwijl ze helemaal niets kregen voor het meedoen met die oefeningen. Toen ze beter geoefend waren, koste het ze ook minder tijd.

Vrijstelling oefeningen

Als het te zwaar werd voor een vrijwilliger of als die vrijwilliger hierdoor wilde stoppen met de Landstorm, dan kon hij vrijstelling krijgen voor de meeste oefeningen.

Toen de Vrijwillige Landstorm meer ervaring kreeg, hielden ze steeds langere oefeningen. Meerdaagse en zelfs drieweekse oefeningen. Vaak deden verschillende provincies deze oefeningen samen. Vaak in de Paas- zomer en kerstvakanties.

Doel Landstorm:

Het was de bedoeling dat in een oorlog de Vrijwillige Landstorm steun in de 2e linie zouden bieden, zodat ze minder troepen uit het veldleger nodig zouden hebben.

Voordeel: vrijwilligers waren als ze de dienstplichtige leeftijd kregen, geen beginneling meer. De meesten waren dan al een geoefende soldaat.

Een ander doel van de Vrijwillige Landstorm was, dat niet dienstplichtigen buiten het leger en landweerverband om weerbaar gemaakt werden. Weerbaar tegen een buitenlandse vijand.

Weerbaar maken werd preventief

Na 1918 was dit laatste doel – weerbaar maken – preventief geworden. Vanaf nu moesten ze steeds klaar zijn om op te treden tegen een binnenlandse vijand die zou proberen de orde en het gezag gewelddadig te verstoren.

Duizenden vrijwilligers gingen over naar de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Hierdoor kwamen er te weinig vrijwilligers bij de Landstorm en moest de Landstorm blijven. Ze moesten zelfs nog weer mensen aan gaan trekken.

Het land was nu verdeeld in districten en die noemden ze Landstormverbanden.

Taken commandanten

  • 1. Organisatie van de B.V.L.
  • 2. Organisatie van de Vooroefeningen, de Gewone Vrijwillige Landstorm’ Er was dus een reorganisatie van de Vrijwillige Landstorm in 1920.

Mobilisatiebevelen

Regelmatig kwam er een mobilisatiebevel van de V.L. De opkomst was altijd heel erg hoog. Van de 857 opgeroepen vrijwilligers waren er dan een stuk of 20 man niet. De reden waarom ze niet kwamen was niet bekend, maar de bewuste mannen hoefden dit ook niet te melden. Het was eigenlijk de bedoeling om na WOI de Vrijwillige Landstorm op te heffen.

Mobilisatiebevel

Bij eventuele onlusten zou dat maar in een klein deel van Nederland zijn en hoef je dus niet alle vrijwilligers in heel Nederland op te trommelen. In zo’n geval luidde het mobilisatiebevel voor de Achterhoek: ‘Landstorm mobiliseren Veluwezoom!’ Moest iedereen komen dan was het bevel: ‘Landstorm mobiliseren’. De mobilisatie bevelen werden gegeven door de commandant van het veldleger in opdracht van de regering.

Vier divisiegroepen

De B.V.L. kwam dus rechtstreeks te staan onder de commandant van het veldleger, en de korpsen van de B.V.L. werden verdeeld over 4 divisiegroepen. Dit waren de 4 groepen waaruit het veldleger bestond. Deze zaten in 4 plaatsen: Den Haag, Arnhem, Breda en Amersfoort.

Niets is verplicht

De vrijwilligers van de B.V.L. waren niet verplicht om in bij een oproep tot mobilisatie, te komen. En Ze waren ook niet verplicht om mee te doen aan oefeningen en schietoefeningen. Sterker nog, de mannen van de B.V.L. hoefden nooit oefeningen te doen, ze hielden alleen maar schietwedstrijden Door het samen schieten werd de groep wel hechter. Men was ook niet verplicht om lid te worden van hun krant, de Landstorm. Eigenlijk alles was op basis van vrijwilligheid.

Voor de schietoefeningen konden ze ook gebruik maken van de schietbanen van de landmacht. Er werd hier geschoten met een legergeweer met patronen nr. 7 met een afstand tot de schijf van 25 meter.

Er werd ook geschoten met een K.S.O. geweer die ingericht was voor kamerschietoefeningen. Dit was een gewoon geweer. Hier zat een patroon in dat leek op een patroon uit een buks. Ze gebruikten patroon nr. 13 met een afstand van 12 meter. Vreemd genoeg zorgde vooral de schietoefeningen met dit geweer voor een betere band tussen de vrijwilligers.

Een ‘uitje’

Naar schietoefeningen gaan was voor de vrijwilligers echt een ‘uitje’. Ze hadden het er graag voor over om een paar uur te fietsen naar de schietwedstrijden toe. En als het schieten was afgelopen, dan bleven ze nog een poosje gezellig zitten kletsen.

Op elke landdag werden er schietwedstrijden gehouden met K.S.O. – geweren. Er deden zoveel vrijwilligers mee aan de schietwedstrijden, dat het regelmatig voor kwam dat de landdag al afgelopen was, maar dat de wedsrtijd nog niet klaar was. Ze gingen dan gewoon door tot iedereen geschoten had.

Baancommandanten waren plaatselijk leiders die een rang binnen de B.V.L. hadden. Allereerst had je schutter 2e klasse, dan schutter 1e klasse en een brevet scherpschutter. Als laatste kon je koningschutter worden. Dit was een brevet met een zilveren medaille. Dan had je in 20 schoten 190 punten gehaald. Per schot kon je 10 punten halen.

De medaille hiernaast is gewonnen door iemand in Zelhem. Van wie deze geweest is, is onbekend. Het is de laatste overgebleven speld in Zelhem. Hij zat vastgespeld aan het vaandel.

Soorten wedstrijden

Er waren verschillende soorten wedstrijden. Plaatselijke wedstrijden, korpswedstrijden en algemene wedstrijden. De plaatselijke wedstrijden vonden ze het belangrijkste omdat hier het meeste vrijwilligers aan mee konden doen. Onder de B.V.L.’ ers zaten hele goede schutters.

Ook een scherpschutter bij de Veluwezoom.
Bron: Bijzondere Vrijwillige Landstorm door H. Tomas.

Wisselbeker

In 1932 kwam er een wisselbeker die geregeld was door de commandant van het veldleger, dhr. Insinger. Dit was ter ere van het 12,5 jarig bestaan van de Nationale Landstorm Commissie. Het korps dat het hoogste aantal punten haalde bij een wedstrijd in Utrecht mocht de beker een jaar mee nemen. De andere deelnemers kregen allemaal een herinneringsmedaille. Deze commissie stelde ook altijd de prijzen bij wedstrijden beschikbaar.

Luitenant-generaal H. de Longh

Bovenstaande informatie komt uit het boek: ‘Als ’t moet’, van J. C. van der Does. De schrijver is overleden voordat zijn boek af was. Anderen die veel wisten over de B.V.L. hebben dit boek verder afgemaakt. De bovenstaande informatie komt van oud-inspecteur van de B. V. L. en luitenant-generaal buiten dienst H. de Longh.