Geweren:
Omdat er in het begin te weinig wapens waren, was het een beetje behelpen voor de vrijwilligers. Karabijnen werden in het begin alleen ‘indien nodig’ uitgegeven. Normaal gesproken kregen de vrijwilligers geweren, maar het gebeurde ook wel dat ze revolvers kregen.

Bron www.grebbeberg.nl
K.S.O. (geweer tot Kamer Schiet Oefeningen)
Klein kaliber
In Nederland gebruikten ze bij het leger wapens die in Nederland gemaakt waren . Ze gebruikten een ‘Beaumont geweer tot kamerschietoefeningen’. Dit geweer werd ook wel M-71 genoemd, omdat hij in 1871 in gebruik genomen is. Hij werd ook wel K.S.O genoemd. Dit was een klein kaliber geweer. Een klein kaliber geweer is een gewoon geweer.
flobertpatroontjes
Een K.S.O. geweer was uitgerust met een 6 mm loop, bedoeld voor het verschieten van 6 mm bosquet munitie. Daar waren speciale stalen insteekloopjes voor. Maar er kon ook 0,22 mm mee geschoten worden. Dit waren de zogenaamde flobertpatroontjes. Bij wedstrijden van de B.V.L. schoten ze met dit geweer op 12 meter uit de vrije hand, in series van 5 patronen.
Bij de 2e klasse op schietwedstrijden, werd er geschoten met een K.S.O. geweer. Dit ging dan over 15 meter (No 3), en het maximaal te behalen punten was 50.
Karabijn K.S.O. is groot kaliber
Maar er was ook een K.S.O. karabijn. Dat was een groot kaliber en dus een militair geweer. Hierbij schoten ze op 100 meter en wel liggend of knielend.
Van 1876-1907 was het Beaumontgeweer in gebruik. Na 1930 werd de veel betere M-95 gebruikt in het leger en bij de Landstorm. Hiermee werd alleen op 100 meter geschoten.
In oorlog in Atjeh gebruikt
De Beaumonts K.S.O. zijn alleen in de oorlog in Atjeh gebruikt. Het was een betrouwbaar wapen met een grote en zware kogel, waardoor hij een grote stopkracht had. Het was een heel goed en zuiver wapen.
Op 31 maart 1873 verklaarde Nederland de oorlog aan Atjeh. Ze wilden de zeeroverij in de Straat van Malakka tegen gaan. Dit was de bloederigste koloniale oorlog van Nederland. Volgens de mensen in Atjeh is de oorlog in 1942 geëindigd.

Bron:De Atjeh-oorlog (1873-1942) – Koloniale oorlog | Historiek
Clip
Bijzonder was dat de clip waarin 5 patronen zaten, een integraal onderdeel waren van het magazijn. Men moest laden door de hele clip in het magazijn te stoppen. Pas als alle patronen verschoten waren, viel de clip onder uit het wapen. Zonder clip kon er alleen schot voor schot worden geschoten. Dan moest je iedere patroon apart in de kamer zetten.
Het wapen woog 4,2 kg en was 1,29 cm lang. Het was een bijzonder goed wedstrijdwapen.

Bron: Wikipedia.

Bron: museum Rotterdam.


Schietverenigingen
De geweren die bij schietverenigingen gebruikt werden, zijn in 1940 door de Duitsers in beslag genomen. Zij hebben de meeste wapens hiervan gegeven aan de Roemenen, die ook aan het oostfront vochten. De Roemenen hadden dus hetzelfde wapen als wij; onze wapens dus.
De Beaumonts zijn in 1895 vervangen door de M-95.
M-95
Mannlich
Op 4 december 1895 kreeg het leger officieel een nieuw geweer. Het was de M-95. Het getal 95 staat voor het jaar waarin het wapen in gebruik genomen is, en dat is 1895. De M staat voor Mannlich.
Mannlich was een Oostenrijks merk die de M-95 ontwikkeld heeft. Nederland heeft hem aangepast op eisen die de Nederlandse militairen hadden. Het Nederlandse wapen heette Hemburg.
Het merk Mannlich had een karabijn M.95 (met een kaliber van 6,5 cm) en een geweer M.95. Tussen 1895 en WOII diende de M.95 bij het leger en de marine in Nederland.
Hij had een lengte van 130 cm en hij woog 4,2 kilo.

Om meer te zien over deze karabijn klik op de link.
Schieten
Het schieten ging meestal met een geweer of karabijn M. 95 met scherpe patronen N 0 op 100 meter. Met margapatronen schoten ze op 10 meter.
Schijf Loosduinen
Heel in het begin schoten ze op 200 meter. Hierbij gebruikten ze de schijf Loosduinen die eigenlijk voor 150 meter was. Er waren dus verschillende schijven om te gebruiken met het schieten. Zo kon je bij schietwedsstrijden in Den Haag op de 100 meter maximaal 250 punten halen.
Nederland geen verouderde wapens
De M-95 was ook het geweer waarmee het Nederlandse leger in 1940 de Duitse Wehrmacht tegen probeerde te houden. Het klopt dus niet dat Nederland verouderde wapens had. De Duitsers gebruikten zo’n zelfde geweer uit 1898 maar de Nederlandse geweren waren zuiverder.
Daarom namen de Duitsers de buit gemaakte wapens meteen op in hun bewapening. De buitgemaakte wapens zijn natuurlijk nooit terug gekomen.
Schietbanen Landmacht
Voor de schietoefeningen konden de mannen van de B.V.L. ook gebruik maken van de schietbanen van de landmacht. Er werd hier geschoten met een legergeweer met patronen nr. 7 met een afstand tot de schijf van 25 meter.
Patroon
Er werd ook geschoten met een K.S.O. geweer die ingericht was voor kamerschietoefeningen. Dit was een gewoon geweer. Hier zat een patroon in dat leek op een patroon uit een buks. Ze gebruikten patroon nr. 13 met een afstand van 12 meter. Vooral de schietoefeningen met dit geweer zorgden voor een betere band tussen de vrijwilligers.
Schietoefeningen een ‘uitje’
Naar schietoefeningen gaan was voor de vrijwilligers echt een ‘uitje’. Ze hadden het er graag voor over om een paar uur te fietsen naar de schietwedstrijden toe. En als het schieten was afgelopen, dan bleven ze nog een poosje gezellig zitten kletsen.
Op elke landdag werden er schietwedstrijden gehouden met K.S.O. geweren. Er deden zoveel vrijwilligers mee aan de schietwedstrijden, dat het regelmatig voor kwam dat de landdag al afgelopen was, maar dat de wedstrijd nog niet klaar was. Ze gingen dan gewoon door tot iedereen klaar was met schieten.


Wedstrijdregels
De wedstrijden werden ingedeeld in korpswedstrijden en ‘personeele’ (individuele) wedstrijden.
Korpswedstrijden:
De korpswedstrijden waren ook weer onder te verdelen in de volgende wedstrijden:
- Voor afgevaardigden van afdelingen die veel geoefend hadden met patroon No. 1.
- Voor afgevaardigden die geoefend hadden met patroon No.7 (marga)
In de loop van de jaren veranderde men regelmatig de regels van het schieten. Bijvoorbeeld de afstanden van schieten tijdens de wedstrijden, of bij hoeveel punten ben je nu koningsschutter? Deze normering is een paar keer omhoog gegaan. Hierdoor komt het dat ik de ene keer wat anders schrijf dan een andere keer.


Bron: Marktplaats
Individuele wedstrijden (vrije baan):
De individuele wedstrijden waren ook in deze 2 groepen te verdelen:
- Patronen No. 1: hieraan mochten alle vrijwilligers mee doen. Men schoot in 1 serie van 5 patronen op een afstand van 100 meter. De houding kon wisselend zijn, men bepaalde dat per wedstrijd. Houdingen waren bijv. liggend, knielend of staande, maar wel uit de vrije hand en zonder bajonet op het geweer.
- Patronen No. 7: iedereen mocht maar 1 serie hiervan mee doen. Maar men moest wel kiezen tussen No. 1 of No. 7. Eén serie was 5 patronen. Iedere schutter kreeg een kartonnen schijf. Eén of twee proefschoten mocht, maar dan moest je wel de gaten van de proefschoten dichtplakken voordat je de echte serie ging schieten. De afstand was 15 meter en de houding was knielend of staande naar keuze, maar wel uit de vrije hand en zonder bajonet op het geweer. Nadat je de serie geschoten had moest je de schietkaart bekijken en er even een krabbel met je naam erop zetten.
Inleg betalen
In 1927 moest Iedereen 1 gulden inleg betalen. De winnaars kregen dit hele bedrag uitgekeerd. Eén op de 6 mannen won dan een prijs. Maar er werd niet meer dan 10 gulden maximaal uitgekeerd per winnaar.

Bron: Berghapedia.
Schietregels:
De belangrijkste regel bij het schieten was: “De schietsamenkomsten moeten een opgewekt en aangenaam karakter dragen”. Verder was je niet verplicht om te komen.
Sommigen kregen op de wedstrijd een wapen om te gebruiken, anderen hadden een eigen wapen thuis. Er was ook regelmatige controle van de wapens die mee naar huis gingen.
Men mocht 2 of meer verschillende klassen na elkaar schieten op dezelfde dag. Er waren ook wat vrijwilligers met een hoge rang die ‘instructie toelages’ kregen. De B.V.L. zorgde voor de patronen voor het schieten.

Andere regels:
- Je mocht niets veranderen aan de wapens.
- Je moest op wedstrijden schieten met het wapen waarmee je geoefend had, dus margaschutters (No. 7) mochten dus niet schieten met een geweer M-95. (No. 1) En gewone schutters (No. 1) niet met een margageweer (No. 7).
- Bij iedere wedstrijd gaven ze de schiethouding aan.
- Pas na het teken van de baancommandant mocht je het magazijn vullen of het patroon in de kamer doen.
- Wapens altijd dragen met de loop naar boven.
- Elk schot telde.
- Het was verboden om het wapen van een ander aan te raken zonder zijn toestemming.
- Er waren allemaal richtlijnen voor hoe de schietschijf eruit moest zien. Er waren verschillende modellen hiervan. Hieronder zie je een voorbeeld van een model:

De schietrangen (van laag naar hoog):
Met ingang van 15 februari 1929
- Schutter 2e klasse (beneden de 155 punten)
- Schutter 1e klasse (vanaf 155 punten; in het begin was dit 145 punten)
- Scherpschutter (brevet) (180 punten)
- Koningschutter (brevet met zilveren medaille) (eerst 190 punten, later vanaf 195 punten)
Was je koningschutter, dan had je in 20 schoten 190 punten gehaald. Per schot kon je 10 punten halen. Twee jaar later moest men ineens 195 punten hebben. Vandaar dat ik niet overal hetzelfde heb staan. Ik denk zelf dat er ineens zoveel goede schutters waren, de moeilijkheidsgraat wat omhoog is gegaan.
Kogelgatenpleisters
De leidinggevenden konden van te voren het aantal geweerschijven en kogelgatenpleisters aanvragen wat ze nodig hadden voor de wedstrijden. Je mocht per dag per baan, niet meer dan 2 geweerschijven gebruiken. De margaschijven kregen ze op karton en in losse vellen. Men moest proberen om de kartonschijven zo lang mogelijk te gebruiken door er steeds kogelgatenpleisters over te plakken.

Plaatselijke wedstrijden belangrijkst
Om kosten te besparen, mocht iedereen niet aan álle wedstrijden mee doen. Omdat het overheidsgeld was, moest men keuzes maken. De plaatselijke wedstrijden vonden ze het belangrijkste omdat hier het meeste vrijwilligers aan mee konden doen. Onder de B.V.L.’ers zaten hele goede schutters.
Adres arts in patroonkist maken
Voordat ze ergens een schietwedstrijd gingen houden, moesten eerst de adressen opgezocht worden van artsen die kort in de buurt van de schietwedstrijd woonden. Deze adressen moesten ze dan vast maken aan de binnenkant van de deksels van de patroonkisten. Dus dan gingen de patroonkisten met de geweren ook mee van wedstrijd naar wedstrijd.
Regels schiet reglementen


Prijzen
Hieronder een overzicht van brevetten die je kon winnen met het schieten van wedstrijden binnen de eigen woonplaats.
Koningschutter



Zo’n brevet (als hierboven staat afgebeeld) kregen ze bij het ereteken. Men kreeg dan dus 2 dingen.

Bron: Bert Schieven.
Medailles, schenkingen en prijzen
Hieronder vinden we een voorbeeld van schenkingen aan de B.V.L. door anderen. En we vinden nog een lijst met de prijzen die aanwezig zijn (geweest) voor de Korpsschietwedstrijden.





Voorbeelden van medailles van internet






Hier filmpjes uit West-Brabant:
Kleding
Wat verder naar onderen is een uniform te zien van een man die bij de Bijzonder Vrijwillige Landstorm was, maar dan de afdeling motordienst. De mannen van de Bijzonder Vrijwillige Landstorm in Zelhem droegen geen uniform. Maar ook in andere plaatsen niet. De mannen van de B.V.L. zijn pas na de mobilisatie in mei 1940 in uniform gaan lopen, volgens de mannen bij het Natres museum. Maar wat er gedragen werd door de mannen vóór de mobilisatie, verschilde van plaats tot plaats. Op deze foto van de afdeling Zelhem, lopen ze in burgerkleding, behalve Overste van Heemstra. Op deze foto hadden ze het afscheid van de plaatselijk leider en daarna werd er door de pers een foto gemaakt.
Na veel onderzoek denk ik dat deze kleren de Landstormkleren van Zelhem waren. Gewone daagse kleding, passend bij de streek, zoals de B.V.L. dat zelf aangaf. Als mannen van de B.V.L. in een defilé mee liepen voor de koningin, hadden ze kleding zoals hier op de foto te zien is aan. Het gaat hierbij natuurlijk over mannen die een lage rang binnen de Landstorm hadden.


Iemand bij het Natres museum vroeg zich af of op deze foto niet de plaatselijke afdeling van de B.V.L. Zelhem staan.
Rood is overigens de kleur van de infanterie: van het landleger.
Van Bert Jan Dierink krijg ik informatie over de 2 militairen. De staande militair midden achteraan is een ‘sergeant’, dit is te zien aan de schil op de onderarm.


Bron: Bert Jan Dierink.
Sergeant
In Zelhem was er toen een sergeant van de Landstorm met de naam W. M. Hubenet. Zeer waarschijnlijk is de staande militair achteraan dus W. M. Hubenet.
Kapitein
De zittende militair op de foto van de B.V.L. is een ‘kapitein’ vanwege de 3 sterren in de nek. Dit is dus wijkagent Jansen.



Bron: Bert Jan Dierink.



Bron: Bert Jan Dierink.


Bron: Bert Jan Dierink.




